Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Motorrijtuigenbelasting. Het geschil ziet in feite alleen op de vraag of met de vermindering van de naheffingsaanslag de mededeling over het eerste verzuim haar gelding heeft verloren, in die zin dat geen sprake (meer) is van een (eerste) verzuim in de zin van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst dan wel dat belanghebbende daarop mocht vertrouwen. Het Hof beantwoordt die vraag ontkennend.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-13/00215

Uitspraak van 3 januari 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Centrale administratie (kantoor [P]), de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2012, nummer AWB 12/7598, over een boetebeschikking.

Boetebeschikking, bezwaar en beroep

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 10 januari 2012 tot en met 9 april 2012 in verband met het te laat betalen van motorrijtuigenbelasting bij beschikking een boete opgelegd van € 49.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 42 is geheven.

1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 115 is geheven.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 november 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is eigenaar van een personenauto, een Peugeot met kenteken [XX-XX-XX]. Zij is met ingang van 10 juli 2009 geregistreerd als houder van de auto.

3.2. Voor de auto is aan belanghebbende voor de periode 10 januari 2012 tot en met 9 april 2012 een rekening motorrijtuigenbelasting van € 200 gezonden. De belasting is betaald op 21 februari 2012, dat wil zeggen na de uiterste betaaldatum van 10 februari 2012. De boete ziet op het niet tijdig hebben betaald van de belasting.

3.3. De uiterste betaaldatum van de motorrijtuigenbelasting voor de periode 10 oktober 2011 tot en met 9 januari 2012 is 11 november 2011. Ten tijde van de controle op de naleving van de betalingsverplichting blijkt belanghebbende de belasting niet te hebben betaald. Met dagtekening 29 december 2011 is in verband daarmee een naheffingsaanslag opgelegd van € 198 zonder een boete. Het biljet van de naheffing kent de mededeling: "(…) Bij een eerste verzuim wordt geen boete opgelegd, bij een tweede en volgend verzuim bedraagt de boete € 49. (…) Het gaat in dit geval om een eerste verzuim. Rekening houdend met het voorgaande stel ik de boete vast op € 0,00. (…)". Op 15 december 2011, dus vóór de dagtekening van de naheffingsaanslag, heeft belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting voldaan. De naheffing is afgeboekt op die betaling en is verminderd tot nihil. Aan belanghebbende is een "Kennisgeving van vermindering" gezonden met de mededeling "(…) Daarom heb ik de naheffingsaanslag met dit bedrag verminderd. Als u een boete verschuldigd bent, ontvangt u daarover afzonderlijk bericht. (…)".

De rechtbank

4.

De rechtbank heeft overwogen:

"(...)

4.

In geschil is de boete. Meer specifiek is in geschil of sprake is van een tweede verzuim. Voorts is in geschil of de hoorplicht is geschonden.

5. [

Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de boete ten onrechte is opgelegd, omdat geen sprake is van een tweede verzuim. [De Inspecteur] heeft ten onrechte aangevoerd dat ter zake van het tijdvak 10 oktober 2011 tot en met 9 januari 2012 sprake is geweest van een eerste verzuim. Met betrekking tot dat tijdvak is een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, maar deze aanslag is door [de Inspecteur] is vernietigd omdat op de datum van de naheffingsaanslag de belasting reeds was betaald. [De Inspecteur] heeft deze naheffingsaanslag niet vervangen door enige waarschuwing ter zake van een vermeend te laat betalen zodat [de Inspecteur] zich thans niet op het standpunt kan stellen dat [belanghebbende] al een keer eerder te laat zou hebben betaald, aldus [belanghebbende].

6. [

De Inspecteur] heeft het standpunt van [belanghebbende] gemotiveerd weersproken.

7.

Aan [belanghebbende] is over het tijdvak 10 oktober 2011 tot en met 9 januari 2012 met dagtekening 10 oktober 2011 een rekening motorrijtuigenbelasting toegezonden met als uiterste betaaldatum 11 november 2011. Na constatering dat [belanghebbende] niet aan haar betalingsverplichting had voldaan is met dagtekening 29 december 2011 een naheffingsaanslag opgelegd. Het aanslagbiljet bevat een toelichting op de boetebeschikking die op het aanslagbiljet is opgenomen. Op 15 december 2011 heeft [belanghebbende] de rekening alsnog betaald. De te late betaling is als betaling op de hiervoor vermelde naheffingsaanslag afgeboekt. De naheffingsaanslag is aldus verminderd tot nihil.

8.

Ingevolge artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), voor zover hier van belang, kan de inspecteur aan de belastingplichtige een verzuimboete van ten hoogste € 4.920 opleggen indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet tijdig heeft betaald. Op grond van paragraaf 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) is het niet betalen van de verschuldigde belasting voor de uiterste betaaldatum zoals die is vermeld in de rekening, een verzuim in de zin van artikel 67c van de AWR. Op grond van paragraaf 33, tweede lid, van het BBBB legt de inspecteur bij een betalingsverzuim een boete op van één procent van het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR , tenzij belanghebbende in de periode van één jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, niet eerder in verzuim is geweest. Bij een eerste verzuim wordt geen boete opgelegd, maar een verzuimmededeling verzonden.

9.

Met betrekking tot de verzuimboete overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar is de naheffingsaanslag over het tijdvak 10 oktober 2011 tot en met 9 januari 2012 met dagtekening 29 december 2011 verminderd naar nihil omdat [belanghebbende] alsnog de verschuldigde belasting had voldaan, maar dit laat onverlet dat er zich wel een verzuim heeft voorgedaan als bedoeld in paragraaf 33 van het BBBB. [De Inspecteur] heeft gesteld en de rechtbank acht aannemelijk dat op het aanslagbiljet van 29 december 2011 de volgende tekst was opgenomen: 'Het gaat in dit geval om een eerste verzuim. Rekening houdend met het voorgaande stel ik de boete vast op € 0,00.' Deze tekst is naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als de verzuimmededeling. Daarom is in het onderhavige geval sprake van een tweede verzuim en is aan [belanghebbende] terecht een boetebeschikking ten bedrage van € 49 opgelegd.

10.

Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Op [belanghebbende] rust de last te bewijzen dat sprake is van avas. Daarin is [belanghebbende] niet geslaagd. Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat sprake is van avas.

11.

Met betrekking tot de stelling van [belanghebbende] dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat [belanghebbende] in het bezwaarschrift niet heeft verzocht om te worden gehoord. Artikel 25 van de AWR bepaalt dat een belanghebbende in afwijking van het bepaalde in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gehoord op zijn verzoek. Op grond van paragraaf 6 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht ligt het initiatief voor het horen van een belanghebbende in de bezwaarfase bij de inspecteur. In paragraaf 5 is nader bepaald dat de inspecteur de belanghebbende hoort als er redelijkerwijs twijfel mogelijk is of het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is of kennelijk ongegrond. In de onderhavige situatie kon [de Inspecteur] zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt stellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Van een schending van de hoorplicht is aldus geen sprake.

12.

Gelet op het vorenoverwogene heeft [de Inspecteur] naar het oordeel van de rechtbank de verzuimboete terecht en naar een juist bedrag opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.

13.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

(...)"

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de boete terecht is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Uitgaande van de voorhanden zijnde gegevens is het Hof van oordeel dat de rechtbank over de hoorplicht en de boete terecht en op goede gronden heeft beslist zoals zij heeft beslist.

6.2. Het Hof merkt nog op dat het geschil, gelet op het verhandelde ter zitting, in feite alleen ziet op de vraag of met de vermindering van de naheffingsaanslag de mededeling over het eerste verzuim haar gelding heeft verloren, in die zin dat geen sprake (meer) is van een (eerste) verzuim in de zin van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst dan wel dat belanghebbende daarop mocht vertrouwen.

6.3. Het Hof beantwoordt die vraag ontkennend. Het staat vast dat belanghebbende over het tijdvak van 10 oktober 2011 tot en met 9 januari 2012 de motorrijtuigenbelasting te laat heeft betaald en dat haar is meegedeeld dat haar dit als een eerste verzuim is aangerekend. Dat heeft tot gevolg dat haar ingevolge bestendig beleid geen boete wordt opgelegd. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende naar voren brengt, is het dan ook niet meer dan logisch dat zij, ook in lijn met de mededeling nadien, niet nog afzonderlijk bericht ontvangt. De tekst van die mededeling is op dit punt volstrekt helder. Een en ander betekent ook dat belanghebbende evenmin kon vertrouwen dat zij niet in verzuim is geweest door de te late betaling. Voor dit geval is dat verzuim (nog steeds) aan te merken als een eerste verzuim.

6.4. Het staat vast dat belanghebbende over de periode 10 januari 2012 tot en met 9 april 2012 de motorrijtuigenbelasting ook te laat heeft betaald. Omdat alsdan, mede het in 6.3 overwogene in aanmerking nemende, sprake is van een tweede verzuim, is de boete terecht opgelegd. De Inspecteur handelt met het opleggen en het handhaven van de boete niet in strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of enig andere rechtsregel. Het Hof acht, de feiten en omstandigheden van dit geval in aanmerking nemende, de boete passend en ook geboden uit een oogpunt van norminscherping.

6.5. Dat voert het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser in tegenwoordigheid van de griffier E. Kalač. De beslissing is op 3 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.

Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2.

Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- - de naam en het adres van de indiener;

- - de dagtekening;

- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- - de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature